De magische vertellingen van Patrick Van Den Heede
door Famke Haartje
Halverwege november komt het nieuwe boek uit van meesterverteller Patrick Van Den Heede, getiteld Niemand is iemand anders. Voor iedereen die heeft genoten van zijn eerste boek, Geboorte van de geest, is dat echt iets om naar uit te kijken. Net als zijn eerste boek is Niemand is iemand anders een verzameling korte verhalen. Sommige van die verhalen gaan vergezeld van illustraties, wat zeker toevoegt aan de sfeer, maar het draait allemaal om de verhalen.
Van Den Heede is een unieke verteller. Het lijkt alsof hij zich moeiteloos beweegt door de eeuwenoude traditie van boeddhistische wijsheid en Oosterse vertellingen heen, terwijl hij daar een heel eigen draai aan geeft. Sommige van zijn verhalen zijn meer traditioneel, zoals het verhaal van de monnik die gewezen wordt op zijn eigen ijdelheid, verbeeld door zijn overmatige zorg voor zijn baard.
In andere verhalen is het Van Den Heede duidelijk te doen om het overbrengen van wijze inzichten over wat het leven is, en wordt het verhaal daar ondergeschikt aan gemaakt. Verder zijn er grappig verhalen, en ontroerende. Maar er zijn ook verhalen waarin de auteur de grenszone opzoekt tussen het geloofwaardige en het absurde. Die vind ik persoonlijk erg leuk. Ik heb erg genoten van het verhaal waarbij je pas op het einde doorkrijgt – als je goed oplet – dat wat wordt beschreven zich afspeelt in het hoofd van een kind. Ik zeg niet om welk verhaal het gaat. Kijk of je het kunt vinden.
Patrick Van Den Heede komt echter het meest tot zijn recht in de verhalen waar hij de diepte van het leven en de werkelijkheid raakt met eenvoudige vertellingen, in eenvoudige situaties. De invulling is altijd creatief en fantasierijk bij deze auteur, maar soms schittert die fantasie juist in eenvoud. Het volgende verhaal vind ik daar een perfect voorbeeld van:
Rimpelbron
Door Patrick Van Den Heede
Een waterspin leefde al heel haar leven aan de rand van het meer, maar op een dag werd ze wakker met de verbijsterende vraag: ‘Waarom ben ik maar over de rimpels van het meer aan het lopen zonder echt te weten waar ik naartoe moet of waar ik vandaan kom?’
Onder waterspinnen werd verteld dat de rimpels op het meer ontstonden waar de weerkaatsing van de maan en de sterren het meer raakten, bij het dagen van de dag. Ook had iemand ze wel eens toegeschreven aan middelpuntvliedende krachten, maar eigenlijk zonder echt te weten wat dat waren. Het kwam er dus op neer, zoals zo vaak, dat er veel werd gezegd, maar niemand wist hoe het zat.
De waterspin besloot daarom om zelf op zoek te gaan naar de oorsprong van de waterrimpels: Rimpelbron. Het leek haar logisch om daarvoor in de tegengestelde richting te gaan van de rimpels die haar tegemoet kwamen.
Dat ging niet vanzelf. De meeste rimpels kwamen uit het midden van het meer, weg van de oever, maar af en toe kwamen er ook rimpels van de andere kant, en dat bracht de waterspin dan in verwarring. Maar ze hield vol en overbrugde meer en meer rimpels. En het gevoel werd sterker bij haar dat ze nu bijna bij Rimpelbron was, die in haar beleving mythische vormen had aangenomen.
Toen ze ongeveer het midden van het meer had bereikt, kwam ze een andere waterspin tegen. Ze groetten elkaar beleefd.
‘Ben jij de Oorzaak?’ vroeg de andere waterspin, ‘De Oorzaak van de waterrimpels?’
‘Rimpelbron? Nee, dat ben ik niet,’ zei de waterspin. ‘Ik wilde jou hetzelfde vragen.’
‘O,’ zei de andere waterspin. ‘Wat een tegenvaller. Ik ben al best ver gekomen, helemaal van die kant.’ En ze wees naar de andere kant.
‘Ik kom helemaal van die kant,’ zei de waterspin, wijzend naar haar kant van het meer. ‘Misschien zijn we dan wel zo’n beetje in het midden.’
‘Dan zou hier toch de Oorzaak moeten zijn.’
‘Rimpelbron. Ja. Niets ontstaat immers uit niets. Beweging is oorzaak en gevolg. Hoe kan het water gaan kabbelen als er niets is dat het beroert?’
‘Maar jij beroert toch het water,’ merkte de andere waterspin op. ‘Weet je zeker dat je niet de Oorzaak bent?’
‘Jij beroert anders zelf net zo goed het water,’ speelde de waterspin de bal snel terug. ‘Kan het niet zo zijn dat je deel bent van iets dat oneindig veel groter is dan jij zelf? Een beetje zoals een zonnestraal die over het water zweeft zonder dat-ie nog tot de zon behoort.’
‘Wie zal het zeggen? Er moet toch iets zijn dat die bewegingen maakt; iets dat zijn geheim vertelt in die ontelbare bewegingen van het water; iets dat enkel spreekt als je aandachtig toekijkt; iets dat spreekt in rimpels op het water, een rimpeltaal.
Het komt niet echt en het gaat ook niet echt weg, het blijft bij ons in die wisselende ritmes van het water.’
‘Wat dan? Iets onder het wateroppervlak?’
De andere waterspin haalde alle acht haar schouders op en zei: ‘Waarschijnlijk ligt de tijd van het gebeuren buiten onze huidige waarneming.’
‘O.’
‘Nou, doei,’ zei de andere waterspin.
‘Doei,’ zei de waterspin, en ze ging terug naar haar kant van het meer.
Toen sprong er een vis op uit het water, zijn bek wijd open.
‘Ach, kijk,’ zei de waterspin tegen zichzelf. ‘Rimpelbron.’
In dit eenvoudige verhaal zit zo veel. Het begint voor mij al met de opmerking: ‘Het kwam er dus op neer, zoals zo vaak, dat er veel werd gezegd, maar niemand wist hoe het zat.’ Hoe waar is dat? Juist als het gaat om dingen waar ze werkelijk geen idee over hebben, lijken mensen het nodig vinden om er wild over te speculeren. En door dit feit te benoemen, stuurt Van Den Heede de waterspin juist blanco het meer op. Het is duidelijk dat het spinnetje niets heeft aan wat er rondgaat aan ‘wijsheid’. Ze zal het zelf moeten uitzoeken. Net als wij allemaal, nietwaar?
Dan komt ze andere waterspin tegen. Feitelijk treft ze haar eigen spiegelbeeld. Dat is esoterisch een nogal diep gegeven. Maar waar leidt dat toe? Tot vasthouden aan eigen termen. Ze bedoelen hetzelfde, maar de één heeft het over ‘de Oorzaak’ en de ander over ‘Rimpelbron’, en geen van beide geven ze daarin een centimeter toe.
Het is – helaas – uit het leven gegrepen.
Het contact komt dan ook tot niets. Om er toch iets van te maken, vermoed ik, zegt de ‘andere’ waterspin uiteindelijk iets wat klinkt alsof het diep en wijs is: ‘Waarschijnlijk ligt de tijd van het gebeuren buiten onze huidige waarneming.’ Maar wat heb je eraan?
Pas als deze ontmoeting, die maar niet de diepte in wil gaan, voorbij is, en beëindigd met een veelzeggend ‘nou, doei’, is de waterspin klaar voor het vinden van de bron van de rimpels op het meer. En dat is dan meteen het einde.